‘Between them, the sand was swept up, creating vast, undulating dunes of drifting sand and Scots pines, thus adding to the Genk landscape.’
(Reulens, 29)
The characteristic sand dunes surrounding the Emile Van Doren Museum inspired Michèle Matyn to work with glass, which is made from sand, for the first time. She created various sculptural elements that can be activated independently as attributes of the fictional landscape painter Prosper, whose name means ‘hope’, ‘prosperity’ and 'wealth’.
The glass dome could serve as a helmet or an oxygen mask, with air holes for transmitting sound. The beak or snout resembles an alembic and works in a similar way, with the condensed breath from within serving as water for watercolour painting. Inside the helmet, the perception of nature is different; strange and personal. The wearer becomes aware of their own breathing and the murkiness of reality. There is also a hand mould that converts skin condensation into painting water, as well as glass brushes that can be used to paint using pigment from the surrounding area. Prosper is a hybrid that combines elements from the landscape painters of yesteryear and an alien from another planet. It is a figure in transformation, which can go from static to motion and convert breath into painting water.
Like the wind shifts the drifting dunes and the fire and bellows transform sand into glass. The tentacular mines that once dotted the Limburg landscape ‘sucked’ raw materials from the earth. Their tentacles are reminiscent of an octopus or a kohlrabi, absorbing nutrients from their surroundings through their tentacles and roots. Matyn’s Prosper sits on a glass stool with tentacles as legs. The stool also creates a link to the dunes and the Omphalos of Delphi (the stone known as the navel of the world). The seat is like a belly with a navel; like a sand dune protruding from the surrounding vegetation, a nod to tentacles, roots, and the umbilical cord, all of which are nourishing organs that grow and change.
©Tamara Beheydt
(NL)
‘En daartussen werd het oppervlaktezand opgewaaid, waardoor uitgestrekte glooiende landduinen met stuifzand en vliegdennen eveneens deel uitmaakten van het Genker landschap.’
(Reulens, 29)
De kenmerkende stuifduinen rondom het Emile Van Dorenmuseum leidden Michèle Matyn ertoe om voor het eerst met glas te werken, dat zand als grondstof heeft. Ze creëerde verschillende sculpturale elementen, die onafhankelijk van elkaar geactiveerd kunnen worden als attributen van de fictieve landschapsschilder Prosper, wiens naam ‘hoop’ betekent en echoot naar ‘voorspoed’ en ‘welvaart’. Een glazen stolp zou kunnen functioneren als een ruimtehelm of zuurstofmasker met ademgaten waaruit geluiden ontsnappen.
De snavel of snuit doet denken aan een alambiek en werkt ook zo: de condens van ademhaling die daar naar buiten drupt, kan dienstdoen als water voor het aquarelleren. Vanuit de helm is de waarneming van de natuur anders, bevreemdend, innerlijk. De drager wordt zich bewust van de eigen ademhaling en een troebele weergave van de werkelijkheid.
Er is ook een handmal, die condens van de huid omzet in schilderswater, en glazen penselen, die met pigment uit de omgeving sporen kunnen achterlaten. Prosper is een hybride wezen tussen een landschapsschilder uit het verleden en een alien van een andere planeet. Het is een figuur in transformatie, die van statisch naar bewegend kan gaan en ademhaling verandert in schilderswater. Net zoals de wind de stuifduinen draagt en net zoals het vuur en de blaasbalg zand omzetten naar een vorm in glas.
De tentaculaire mijnen die ooit het Limburgse landschap bezetten, ‘zogen’ als het ware grondstoffen op uit de diepte van de aarde. Hun tentakels doen denken aan een octopus of een koolrabi, die respectievelijk via tentakels en wortels voeding opnemen uit hun omgeving.
Matyns personage Prosper zit op een glazen krukje met tentakels als poten. De kruk legt ook een verband tussen de duinen en de omfalos (de steen vlakbij het orakel in Delphi, die de navel van de wereld wordt genoemd). Het zitvlak is als een buik met een navel, als een zandduin die iets uit de omringende begroeiing uitsteekt. Er ontstaan vrije verbanden tussen tentakels, wortels en de navelstreng. Allemaal zijn ze voedend en allemaal zijn ze organen van groei en amorfe veranderlijkheid.
©Tamara Beheydt